17. jul, 2017

Tekst

Het is eind van de middag en de bewoners worden wat onrustiger. Dit komt vaker voor bij mensen met dementie. Straks gaan wij het avondeten verzorgen voor de bewoners.

De anders zo gemoedelijke meneer T., de slechthorende intelligente man in de rolstoel staat “aan”, zoals wij dat onderling weleens met de collega’s noemen.

 


“Heeft iemand de sleutel? Ik wil weg. Ik zit opgesloten.” zegt meneer T. voor de zoveelste keer.


Het is moeilijk om meneer T. aandacht te geven. Ongeveer de helft van de bewoners dient in meer en mindere mate te worden geholpen met het eten. Dit houdt in mensen helpen omdat zij zelf geen bestek kunnen vasthouden tot af en toe mensen aanmoedigen, omdat zij vergeten dat er eten voor hun neus staat.


Ik probeer mijn charmes in de strijd te gooien en glimlach naar meneer T. wijzend op een bord gevuld met een heerlijk visje, doperwteten, sla en aardappelen. Meneer T. glimlacht even maar zegt dan resoluut: “Daar trap ik niet in. Ik weet zeker dat er een voorwaarde aan is verbonden als ik ga eten en dan moet ik hier blijven. Ja, sorry, ik weet dat jij er ook niets aan kan doen en je best doet. Maar ik wil de sleutel.”

Alle bewoners hebben gegeten, maar meneer T. weigert nog steeds aan tafel te zitten. Meneer T. verschijnt in zijn rolstoel voor de keuken als ik aan het schoonmaken ben, nu is er wel tijd voor meer aandacht.

Er volgt een heel relaas van meneer T.
“Ik heb best wel dorst van zoveel praten. Heb je misschien iets te drinken?”
Ik geef meneer T. een glas gevuld met appelsap. Gulzig drinkt hij zijn glas bijna in één teug leeg. “Ik weet zeker dat iemand hier de sleutel heeft.” zegt meneer T. terwijl hij het glas aan mij teruggeeft. “Immers, als de brandweer komt, dan moet toch ook iemand de sleutel hebben?”


“Maar waar wilt u dan naar toe, meneer T.?” vraag ik.
“Ik? Ik wil gewoon terug naar Nederland. Je kan mij niet wijsmaken dat dit Nederland is.” antwoordt meneer T.